Object Image

Venus van Milo

Unknown Artist

De Venus van Milo of Aphrodite van Melos is een wereldberoemd Grieks marmeren beeldhouwwerk. Het beeld werd vermoedelijk vervaardigd rond 130 v.Chr. en men denkt dat Alexandros van Antiochia de beeldhouwer was. De beeldhouwer gebruikte het in de oudheid beroemde witte marmer van Paros. Het beeld werd in 1820 door een boer in een veld gevonden op het Egeïsche eiland Melos (Italiaans: Milo) in de Cycladen.

Het beeld kan tegenwoordig bezichtigd worden in het Louvre in Parijs. De Venus van Milo wordt beschouwd als een symbool van eeuwige schoonheid.

Beeldhouwstijl Het beeld werd gemaakt tijdens de hellenistische periode (323 v.Chr.-30 v.Chr.). Tijdens deze periode evolueerde de Griekse beeldhouwkunst, door zijn contact met het Oosten, in de richting van het realisme, individualisme en naturalisme. De kunstenaars wilden het typische, het menselijke van allerlei figuren weergeven, dus 'echte' mensen. De beeldhouwers streefden er ook naar om een bepaald gevoel (pathos) weer te geven. Vrouwelijke beelden toonden in deze periode zonder schroom hun naaktheid.

Het beeld Het beeld stelt de Griekse godin Aphrodite voor (Romeinse godin Venus), de godin van de liefde en de schoonheid. Het is 2,02 m groot en is vervaardigd uit marmer. Het beeld is een werk van de school van Rhodos en de beeldhouwer heeft waarschijnlijk zijn inspiratie gehaald uit een beeld gemaakt door Praxiteles, de Aphrodite van Cnidus. Het beeld is waarschijnlijk een voorstelling van Venus Victrix (de victorieuze Venus) die een gouden appel in haar hand houdt, die ze heeft gekregen van Paris van Troje.

In de Venus van Milo zijn duidelijk kenmerken te zien van de hellenistische en de klassieke periode. Zo is de bovenkant van het beeld klassiek en de onderkant hellenistisch. Een ander kenmerk is de contraposthouding, waarvan dit beeld een prachtig voorbeeld is. Het beeld steunt volledig op het rechterbeen, terwijl het linkerbeen ontspannen is. Het linkerbeen en de rechterarm staan vooruit, zodat een s-vorm wordt gecreëerd met een haast onnatuurlijke houding. Het hoofd is opgeheven en straalt waardigheid uit.

Beelden uit de hellenistische periode werden uit verschillende blokken marmer vervaardigd en achteraf zorgvuldig samengevoegd. Zo werd de Venus van Milo vervaardigd uit 7 stenen marmer. Eén steen voor de naakte torso, een voor het gewaad en de benen, elk één steen voor de twee armen, één kleine steen voor de linkervoet, een voor het voetstuk en een voor de pilaar die waarschijnlijk naast het standbeeld stond. Deze werkwijze werd voornamelijk gebruikt om materiaal te besparen. Het was gemakkelijker om verschillende, kleine blokken te nemen dan slechts één grote.

Het standbeeld zou beschilderd geweest zijn met verschillende kleuren en versierd met juwelen. Vandaag zijn echter geen sporen meer te vinden van de kleuren. De enige tekenen van de armbanden, halskettingen, oorringen en de kroon zijn de bevestigingsgaten.

De armen van het beeld zijn verloren gegaan. Waarschijnlijk had het beeld in de linkerhand een appel vast en in de rechterhand helemaal niets. Men veronderstelt dat de linkerarm met de appel in de hand op een pilaar steunde en de rechterarm en hand zich ter hoogte van het bekken bevonden om de afgezakte peplos vast te houden.

Er werden tijdens de opgravingen twee stukken van een linkerarm en een linkerhand met een appel gevonden. Men gelooft dat het overblijfselen waren van de armen van het standbeeld. Verschillende pogingen werden gedaan om het standbeeld te reconstrueren, het werd nooit hersteld.

Een tekening door Adolf Furtwängler suggereert haar originele vorm. Deze tekening is terug te vinden in het artikel van Kousser samen met de overblijfselen van de arm en de hand.

Geschiedenis van het beeld De Venus van Milo werd op 8 april 1820 gevonden door een boer, Yorgos Kentrotas genaamd. Op diezelfde dag verlieten de Franse officier Olivier Voutier en twee zeemannen hun schip de Estafette (een Frans oorlogsschip dat in de haven van Melos lag) en gingen op zoek naar overblijfselen van het Oude Griekenland of het Oude Rome. Zij gingen graven nabij de ruïnes van een oud theater en een stenen muur. Toen zij aan het graven waren, was Yorgos Kentrotas op een paar meters van hen ook aan het graven, op zoek naar stenen voor een bouwsel.

Voutier zag op een bepaald moment dat de boer gestopt was met graven en dat hij in een nis in de muur naar iets aan het staren was. Voutier ging naar de boer toe en zag in de nis het bovenste deel van een standbeeld. Voutier gaf de boer geld om het bovenste deel van het standbeeld op te graven en om te zoeken naar de overige delen van het standbeeld. Ze konden enige tijd later het standbeeld (het bovenste, het onderste gedeelte samen met het voetstuk en een klein middenstuk) in elkaar zetten. Voutier realiseerde zich dat het standbeeld van hoge artistieke waarde was en wilde ervoor zorgen dat het beeld in Franse handen viel.

Voutier trok naar een klein dorpje op de top van een heuvel, zo'n 15 minuten lopen van de ruïnes. Daar woonde de Franse vertegenwoordiger van het eiland, viceconsul Louis Brest. Voutier en Brest gingen samen naar de ruïnes en Voutier wilde dat Brest het standbeeld kocht. Brest kon het standbeeld echter niet kopen want daar had hij het nodige geld niet voor. Toch werd er een mondeling akkoord gesloten met Yorgos. Toen Voutier weg was naar het dorpje, zocht de boer verder in de nis en hij vond nog twee stukken van een linkerarm, een linkerhand met een appel en twee hermes.

Aangezien Brest het standbeeld niet kon kopen, wilde Voutier naar de Franse ambassadeur Marquis de Rivière in Constantinopel gaan. Voutier maakte een tekening van het standbeeld en de twee Hermes. Hij toonde de tekeningen aan de kapitein van zijn schip en probeerde hem te overtuigen om naar Constantinopel (het huidige Istanboel) te varen, zodat de ambassadeur het standbeeld kan kopen. De kapitein weigerde en Voutier gaf vanaf dan al zijn pogingen op.

Gedurende de hele commotie rond het beeld liet Voutier niets van zich horen en hield hij zijn tekeningen bij. Ze kwamen pas 50 jaar later aan het licht.

De ontdekking van het beeld werd snel bekend bij een aantal Franse officieren, waaronder een zekere Jules Sébastien-César Dumont d'Urville die het beeld op 19 april zag en, zoals Voutier, begreep dat het beeld van groot artistiek belang was. De Franse ambassadeur ontving een brief van viceconsul Brest alsmede een aantal enthousiaste berichten van D'Urville betreffend het standbeeld. De ambassadeur besloot het standbeeld te kopen en stuurde zijn diplomaat, graaf de Marcellus, naar Melos.

Yorgos Kentrotas werd echter onder druk gezet door de ouderen van het eiland om het standbeeld te verkopen aan een plaatselijke priester. Deze priester ging het standbeeld als een geschenk geven aan een gids en vertaler (een drogman), die voor de sultan in Constantinopel werkte. Toen graaf de Marcellus in de haven van Melos aankwam, was het standbeeld al op een Russisch fregat geladen dat richting Constantinopel ging. Na vele onderhandelingen en dankzij het slechte weer, dat ervoor zorgde dat geen enkel schip de haven mocht verlaten, werd het beeld naar een Frans schip gebracht.

De Franse ambassadeur, die zo in het bezit van het standbeeld was gekomen, verscheepte het standbeeld naar Frankrijk als een geschenk voor de Franse koning Lodewijk XVIII. Het standbeeld kwam in februari 1821 in Parijs aan. Het standbeeld werd aan de koning getoond en tentoongesteld in het Louvre voor het publiek. Marquis de Rivière werd bekend als de man die het standbeeld kocht voor Frankrijk en D'Urville publiceerde een rapport waarin hij zichzelf, in plaats van Voutier, als de ontdekker van het standbeeld beschouwde. Zijn rapport werd als feit beschouwd.

Bij de aankomst in het Louvre werd het standbeeld in elkaar gezet, maar de stukken van de linkerarm en linkerhand werden opzijgezet omdat men dacht dat het een latere herstelling was door het ruwere handmanschap.

Naast het mysterie van de armen is er ook nog het mysterie van het voetstuk (zichtbaar op de tekening). Experts hadden het standbeeld gesitueerd in de Klassieke periode als een beeldhouwwerk van de grote kunstenaar Praxiteles. Toen men de tekst op het voetstuk vertaalde, heeft men het net zoals de armen opzijgezet en als een latere aanwinst aan het standbeeld geboekt. Op het voetstuk stond geschreven: (Alex)andros, zoon van Menides, inwoner van Antiochia aan de Meander maakte dit (standbeeld).... De stijl van de inscriptie en de verwijzing naar Antiochia aan de Meander, een stad die nog niet bestond ten tijde van Praxiteles, betekenden dat het standbeeld uit de hellenistische periode kwam. De hellenistische periode werd echter in de 19de eeuw beschouwd als een inferieure stijl en een periode van verval voor de Griekse kunst. Het voetstuk verdween mysterieus kort voordat het standbeeld aan Lodewijk XVIII werd getoond. Er is alleen een referentie naar het voetstuk via twee tekeningen en een beschrijving.

Het standbeeld kreeg in de 19de eeuw veel belangstelling en faam door haar schoonheid en dankzij de propaganda van de Franse overheid. Graaf de Forbin, de directeur van het Louvre, was zeer opgetogen met het standbeeld want Frankrijk was al een tijdje op zoek naar een meesterwerk uit de Klassieke periode.

In de periode 1796-1815 had Napoleon tijdens zijn militaire campagnes vele kunstwerken uit veroverde gebieden naar het Louvre overgebracht, waaronder de Medici Venus, de Apollo van Belvedère, De Stervende Galliër. De Apollo van Belvedère werd toen beschouwd als de verpersoonlijking van de Klassieke periode. Vandaag denkt men echter dat het beeld een Romeinse kopie is.

Door de nederlaag van Napoleon in Waterloo in 1815 en zijn verbanning naar St. Helena werden heel veel kunstwerken teruggevorderd door verscheidene naties. Medici Venus en de Stervende Galliër werden teruggegeven aan de Italianen en de Apollo van Belvedère aan het Vaticaan.

Van de 19de eeuw tot het interbellum, midden 20e eeuw, werd de datering van het standbeeld door de Duitsers betwist. De Duitsers baseerden zich vooral op de tekeningen en beschrijvingen van personen die het standbeeld zagen voordat het tentoongesteld werd in het Louvre. Bovendien beschouwde Duitsland zichzelf als rechtmatig eigenaar van het standbeeld, aangezien kroonprins Lodewijk I van Beieren in 1817 de ruïnes van het oud theater op Melos kocht. Frankrijk negeerde de eis van de kroonprins.

Tijdens het interbellum (toen de hellenistische periode niet meer beschouwd werd als een periode van verval maar als een periode van grote waarde) veranderde Frankrijk zijn standpunt over de datering. In 1951 schreef Jean Charbonneaux, de conservator van Griekse en Romeinse antiquiteiten in het Louvre, dat het standbeeld dateerde van rond 130 v.Chr. en dus behoorde tot hellenistische periode, bepaald door de Duitse geleerde Furtwangler.

C. 100 BC
Marble
2.03m
LL299
Afbeelding en tekst met dank aan Wikipedia, 2023

Waar je dit vindt

Het Louvre
Het Louvre
Permanente colletie

Verdiep je kennis

Referenties